
Jurisprudentie
AW1267
Datum uitspraak2006-04-12
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507511/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507511/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 juni 2005, kenmerk WVA\A537.FHA, heeft verweerder aan appellant een vergunning verleend als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen vanuit de (verbeterd) gemengde rioolstelsels in de kern Hasselt door middel van vijf riooloverstorten en een nooduitlaat.
Uitspraak
200507511/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,
appellant,
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2005, kenmerk WVAA537.FHA, heeft verweerder aan appellant een vergunning verleend als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen vanuit de (verbeterd) gemengde rioolstelsels in de kern Hasselt door middel van vijf riooloverstorten en een nooduitlaat.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Douwes, rechtsbijstandverlener, en ing. C. Meijer en G. Westhoff, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Klooster, F.T.J. de Haan en ing. M.C.W. Daanen, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Bij wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), in werking getreden op 1 december 2005, is de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) gewijzigd. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet.
2.2. Het beroep richt zich tegen artikel 5 van de vergunning, voor zover daarin is bepaald dat appellant uiterlijk op 1 januari 2006 een saneringsplan bij verweerder moet indienen en voor zover daarin is bepaald dat het vanaf 1 juli 2006 is verboden om bestrijdingsmiddelen via de riooloverstorten en de nooduitlaat te lozen op het oppervlaktewater indien dat plan niet wordt opgesteld.
2.3. Appellant acht de termijn voor het opstellen van een saneringsplan te kort.
2.3.1. Verweerder heeft naar voren gebracht dat de bedenkingen van appellant tegen het ontwerp van het besluit zich volgens hem niet expliciet richtten tegen de duur van die termijn, doch dat hij op grond van hetgeen appellant hierover in beroep heeft aangevoerd ook een langere termijn nodig acht om een saneringsplan in te kunnen dienen.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat deze beroepsgrond een grondslag vindt in de bedenkingen die appellant heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Niet is gebleken dat de saneringstermijn een dwingende en wettelijk geregelde termijn betreft. Nu verweerder bij nader inzien de gestelde termijn ook ontoereikend acht, is de Afdeling van oordeel dat de termijn in artikel 5, eerste lid, tot stand is gekomen in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat eist dat een besluit zorgvuldigheid dient te worden genomen. Het beroep is in zoverre gegrond.
2.4. Appellant betoogt dat het in artikel 5, vijfde lid, opgenomen verbod om vanaf 1 juli 2006 geen bestrijdingsmiddelen meer te mogen lozen via de riooloverstorten en de nooduitlaat feitelijk een algeheel lozingsverbod inhoudt en daardoor veel verder strekt dan nodig is.
2.4.1. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat met artikel 5, vijfde lid niet is beoogd om een absoluut lozingsverbod te stellen, maar slechts om appellant ertoe te bewegen een saneringsplan op te stellen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk terug te dringen en zo mogelijk te beëindigen.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat het in artikel 5, vijfde lid opgenomen lozingsverbod verder strekt dan verweerder nodig acht en ook verder strekt dan hij daarmee heeft beoogd. Ook in zoverre is het besluit in strijd met het algemeen rechtsbeginsel dat eist dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. Het beroep is ook in zoverre gegrond.
2.5. Het beroep is gegrond. Gezien het voorgaande komt artikel 5 geheel voor vernietiging in aanmerking.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland van 27 juni 2005, WVAA537.FHA, voor zover het artikel 5 van de voorschriften van het besluit betreft;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van het Waterschap Groot Salland tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Waterschap Groot Salland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat het Waterschap Groot Salland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006
157-456.